Ik had er in eerste instantie een goed gevoel bij. Oranje kan pieken als het moet, dacht ik, en al helemaal tegen iets mindere landen. Bovendien deed mijn tweede vader Patrick Kluivert mee. Vijf jaar eerder had hij in één van de beste wedstrijden uit zijn carrière Oranje hoogstpersoonlijk naar het EK in Engeland geschoten. In de play-offs naar dat EK scoorde Oranje's topscorer aller tijden twee keer in de met 2-0 gewonnen play-off tegen .. Ierland.
Mijn voorgevoel en alle veelbelovende statistieken in de aanloop naar de 'wedstrijd van de waarheid' bleken geen pepernoot waard. Oranje, met Louis van Gaal aan het roer, kreeg tien Ieren (Gary Kelly moest vroeg in de tweede helft met rood van het veld) niet op de knieën. Bijna zeventig minuten beet ik op mijn nagels en bibberde ik van de angst.

Weg WK! In 1998 was het Nederlands elftal er al heel dichtbij. De verwachting was dat Oranje in Azië opnieuw een gooi zou doen naar de felbegeerde titel. McAteer, toen uitkomend voor Sunderland en inmiddels actief voor Tranmere Rovers, schoot de droom van vijftien miljoen Nederlanders aan flarden en bezorgde mij indirect een loodzware zomer in 2002.
Gedurende het WK werd het gevoel alleen maar erger. Turkije en Korea geraakten tot in de halve finale en vanaf dat moment werd het voor mij (en ik weet zeker voor miljoenen andere Nederlanders ook) zo'n 'wat-als-WK'. 'Wat als McAteer niet zou scoren in Dublin?' Die verdoemde McAteer.
Twintig maanden later bezorgden Filippo Inzaghi en Jon Dahl Tomasson mij de tweede voetbalkater door Ajax in de slotminuut uit de Champions League te kegelen.